Schrif­te­lijke vragen Geen bruine energie mest­ver­gister De Meern


Indiendatum: 8 mrt. 2023

Schriftelijke vragen 47/2023

Er is bij de gemeente een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het vestigen van een mestvergister in De Meern (bron: Officiële Bekendmakingen). Bij navraag bleek dat het hier gaat om een bedrijf dat 350 ‘melkkoeien’ en kalveren houdt [1]. De gemeente Utrecht is bevoegd gezag voor deze aanvraag. Mestvergisters en andere soorten mestverwerkers zijn afhankelijk van een mestoverschot, met andere woorden van de (intensieve) veehouderij, en mestvergisters houden daarmee de bio-industrie overeind. Daarom is de Partij voor de Dieren hiertegen. Mestvergisters zijn daarmee geen bron van groene energie, maar van bruine energie, waarbij bruin staat voor de kleur van de bron, de mest. Ook al beweert de aanvrager dat er geen stank- en luchtwegoverlast ontstaat door mestvergisters, dit is wel degelijk het geval. En biochemicus en hoogleraar Lucas Reijnders noemt mestvergisters “Ecologische waanzin en boerenbedrog”, mede omdat ze netto nauwelijks energie opleveren en juist te veel energie kosten.

De Partij voor de Dieren heeft hierover de volgende vragen:

1. Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat energie van een mestvergister niet gezien kan worden als groen en duurzaam, maar als bruin en vervuilend, omdat deze energie afhankelijk is van de intensieve veehouderij, die één van de grootste veroorzakers is van de klimaatcrisis, de biodiversiteitscrisis en de stikstofcrisis? Zo nee, waarom niet?

2. In hoeverre vindt het college de aanvraag voor een mestvergister passen bij de duurzame stad die Utrecht wil zijn, gelet op het feit dat deze mest afkomstig is uit de intensieve veehouderij en ook lang niet zo duurzaam is als men beweert?

3. Het is niet bekend of het bedrijf een subsidie van de gemeente of een andere overheid aanvraagt. Is dit het geval en zo ja, om hoeveel geld wordt er gevraagd en gaat het hier dan om een aanvraag voor een ‘duurzame subsidie’?

4. De Tweede Kamer besloot in september 2021 mestvergisters uit te sluiten van de SDE++ subsidies, waarmee deze energie dus als niet-duurzaam worden gezien. Hoe denkt het college hierover?

5. Wat is volgens het college de milieu-impact (geurhinder, lucht- en bodemvervuiling door diverse vervuilende stoffen) als deze mestvergister er zou komen? Hoe verhoudt zich dat tot de huidige praktijksituatie en hoe verhoudt zich dat tot de vergunningen die het bedrijf al heeft?

6. De aanvrager van de vergunning zegt zonder stank- en luchtwegoverlast te kunnen werken, maar dat lijkt ons onmogelijk, ook gezien de onderzoeken die hier al naar gedaan zijn elders in Nederland. Hoe denkt het college hierover?

7. In hoeverre heeft het college de instrumenten om, als bevoegd gezag, de aanvraag af te kunnen wijzen? Bijvoorbeeld: het hele apparaat krijgt een afmeting van 517 m2 – en dat is groter dan mag van het bestemmingsplan.
A. Is het bijvoorbeeld een optie om deze afwijking van het bestemmingsplan niet te vergunnen, of hier in plaats van de kruimelregeling te kiezen voor een wijziging van het bestemmingsplan en dit als voorstel voor te leggen aan de raad? Zo nee, waarom niet?

8. Als het college deze, en eventuele toekomstige, aanvragen voor een mestvergister wél kan weigeren: bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

9. Als het college echter over onvoldoende instrumenten beschikt: welke rol kan de gemeenteraad hier spelen?

10. Als het college de aanvraag écht niet kan weigeren, bent u dan bereid om de strengste normen op te leggen wat betreft uitstoot ten bate van een schone en stankloze lucht en bodem? Zo nee, waarom niet?

11. Vindt het college het, net als de Partij voor de Dieren, pas écht duurzaam en klimaatvriendelijk als de aanvrager van deze vergunning toewerkt naar het houden van minder dieren - en daarmee ook minder mest - en is het college bereid om het gesprek met de aanvrager hierover aan te gaan? Zo nee, waarom niet?

12. Hoeveel veehouderijen zijn er momenteel in de gemeente Utrecht gevestigd, met hoeveel en welke dieren, en waar bevinden deze zich?

Maarten van Heuven, Partij voor de Dieren

[1] Dit bedrijf valt dus officieel onder de intensieve veehouderij, aangezien veehouderij intensief wordt genoemd bij meer dan 200 ‘melkkoeien’.

Indiendatum: 8 mrt. 2023
Antwoorddatum: 19 mei 2023

Schriftelijke vragen 47/2023

Er is bij de gemeente een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het vestigen van een mestvergister in De Meern (bron: Officiële Bekendmakingen). Bij navraag bleek dat het hier gaat om een bedrijf dat 350 ‘melkkoeien’ en kalveren houdt [1]. De gemeente Utrecht is bevoegd gezag voor deze aanvraag. Mestvergisters en andere soorten mestverwerkers zijn afhankelijk van een mestoverschot, met andere woorden van de (intensieve) veehouderij, en mestvergisters houden daarmee de bio-industrie overeind. Daarom is de Partij voor de Dieren hiertegen. Mestvergisters zijn daarmee geen bron van groene energie, maar van bruine energie, waarbij bruin staat voor de kleur van de bron, de mest. Ook al beweert de aanvrager dat er geen stank- en luchtwegoverlast ontstaat door mestvergisters, dit is wel degelijk het geval. En biochemicus en hoogleraar Lucas Reijnders noemt mestvergisters “Ecologische waanzin en boerenbedrog”, mede omdat ze netto nauwelijks energie opleveren en juist te veel energie kosten.

De Partij voor de Dieren heeft hierover de volgende vragen:

Inleiding college van B&W: De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het vestigen van een mestvergister in De Meern ligt momenteel ter beoordeling bij de gemeente. Deze beoordeling is op dit moment niet volledig afgerond. We zullen u over de uitkomsten informeren.

1. Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat energie van een mestvergister niet gezien kan worden als groen en duurzaam, maar als bruin en vervuilend, omdat deze energie afhankelijk is van de intensieve veehouderij, die één van de grootste veroorzakers is van de klimaatcrisis, de biodiversiteitscrisis en de stikstofcrisis? Zo nee, waarom niet?

Een mestvergister wordt vaak als groen en duurzaam bestempeld omdat er geen fossiele brandstoffen worden gebruikt en deze duurzame energie opwekt uit mest van de veehouderij. We zijn het met u eens dat de landbouwsector bijdraagt aan de klimaat- biodiversiteit en stikstofcrisis, zoals ook andere sectoren daar in meer of mindere mate aan bijdragen (industrie, elektriciteit, gebouwde omgeving en mobiliteit) en dat we maatregelen moeten nemen om deze crises tegen te gaan.

2. In hoeverre vindt het college de aanvraag voor een mestvergister passen bij de duurzame stad die Utrecht wil zijn, gelet op het feit dat deze mest afkomstig is uit de intensieve veehouderij en ook lang niet zo duurzaam is als men beweert?

Voor de beantwoording van deze vraag willen we onderscheid maken tussen het opwekken van duurzame energie door mestvergisting en de veehouderij. Als het gaat om het opwekken van energie door groen gas volgen we de lijn zoals we eerder met u hebben gedeeld (raadsbrief Transitievisie warmte, en raadsbrief visie biomassagebruik in Utrecht, 22 juli 2020): het vergisten van mest is misschien niet onze meest favoriete manier om te verduurzamen, maar tegelijk een onlosmakelijk onderdeel van de transitie naar een CO2-neutraal energiesysteem,
zeker als het gaat om groen gas. Voor het verduurzamen van de industriële clusters met veel procesenergie (en de benodigde hoge temperaturen) en zwaar transport is groen gas een alternatief voor de nu benodigde fossiele brandstoffen. In dit geval, waarin de opgewekte energie voor eigen verbruik wordt toegepast, levert de toepassing een bijdrage aan het verduurzamen van het eigen energiesysteem. We zullen binnen de kaders van goede RO ordening (zie ook beantwoording vraag 7) toetsen of we medewerking verlenen aan deze mestvergister.

Wat betreft de effecten van de veehouderij zijn we het met u eens dat deze een negatieve bijdrage levert aan de klimaat-, biodiversiteits- en stikstofcrisis zoals in de beantwoording van vraag 1 is aangegeven. In dit geval constateren we dat de aanvraag geen uitbreiding van de veestapel betreft en dus niet bijdraagt aan het vergroten van de genoemde crisissen.

3. Het is niet bekend of het bedrijf een subsidie van de gemeente of een andere overheid aanvraagt. Is dit het geval en zo ja, om hoeveel geld wordt er gevraagd en gaat het hier dan om een aanvraag voor een ‘duurzame subsidie’?

Bij ons is op dit moment geen subsidie of lening via bijvoorbeeld het Energiefonds aangevraagd voor deze installatie. Wij kunnen niet nagaan of er een subsidie of lening voor deze installatie is aangevraagd bij andere overheden.

4. De Tweede Kamer besloot in september 2021 mestvergisters uit te sluiten van de SDE++ subsidies, waarmee deze energie dus als niet-duurzaam worden gezien. Hoe denkt het college hierover?

De minister heeft deze motie naast zich neergelegd en (kleinschalige) mestvergisting niet uit de regeling SDE++ (Stimulering van duurzame energie) 2023 gehaald, met als motivering onder andere de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord om meer groen gas te gaan produceren in Nederland. Via de VNG dringen we er bij de minister op aan om meer verbinding tussen de diverse maatschappelijke opgaven te gaan leggen, zoals de verbinding tussen groen gas en het stikstofdossier, omdat we zien dat bepaalde afspraken moeilijk te verenigingen zijn met elkaar.

5. Wat is volgens het college de milieu-impact (geurhinder, lucht- en bodemvervuiling door diverse vervuilende stoffen) als deze mestvergister er zou komen? Hoe verhoudt zich dat tot de huidige praktijksituatie en hoe verhoudt zich dat tot de vergunningen die het bedrijf al heeft?

Uit de vergunningaanvraag blijkt dat het om een mono-vergistingsinstallatie gaat. Hiervan is sprake als er alleen dierlijke mest wordt vergist. Bij mestvergisting op boerderijschaal is de afvoer en het gebruik van de mest na de vergisting vrijwel niet anders dan als er geen mestvergisting had plaatsgevonden, met andere woorden; de milieu-impact is waarschijnlijk vergelijkbaar aan de huidige situatie. De aanvraag gaat niet over een uitbreiding van de veestapel op deze locatie. In de huidige situatie (zonder mestvergisting) is ook sprake van emissies naar de lucht en geur. Indien goede maatregelen worden getroffen is het mogelijk om de lucht- en geuremissies minimaal gelijk te houden of zelfs te verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. Dit is wel afhankelijk van de juiste toepassing, installatie en onderhoud van emissiebeperkende maatregelen en van de nabijheid van woningen. De ingebruikname van een mestvergister heeft een minimale impact op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zolang wordt voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld in het activiteitenbesluit en bijbehorende ministeriële regelingen.

6. De aanvrager van de vergunning zegt zonder stank- en luchtwegoverlast te kunnen werken, maar dat lijkt ons onmogelijk, ook gezien de onderzoeken die hier al naar gedaan zijn elders in Nederland. Hoe denkt het college hierover?

Met goede maatregelen is het mogelijk om de geur- en luchtemissies te beperken. Geur- en luchtemissies zijn echter nooit helemaal uit te sluiten. We toetsen de aanvraag aan de geldende milieuregels voor geur en lucht, zodat omwonenden wettelijk beschermd zijn tegen te hoge emissies ten opzichte van de huidig geldende milieuregels. Op basis hiervan kunnen we ook toetsen en handhaven als de emissies te hoog zijn. Het is ook zo dat de ervaring van geuroverlast deels subjectief is en we niet altijd klachten kunnen voorkomen.

7. In hoeverre heeft het college de instrumenten om, als bevoegd gezag, de aanvraag af te kunnen wijzen? Bijvoorbeeld: het hele apparaat krijgt een afmeting van 517 m2 – en dat is groter dan mag van het bestemmingsplan.

In dit geval past de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet in het bestemmingsplan, onder andere vanwege de omvang van het bouwwerk. Wanneer een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouw’ niet past in de regels van het bestemmingsplan, dan is er een omgevingsvergunning nodig voor het afwijken van het bestemmingsplan.

Als college kunnen wij deze omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’ verlenen, maar we zijn hiertoe niet verplicht. Het eventueel weigeren moet wel gemotiveerd worden op basis van het niet voldoen aan een goede ruimtelijke ordening bijvoorbeeld op het gebied van stedenbouw, milieuemissies, externe veiligheid et cetera. Op dit moment is de aanvraag nog in behandeling. De betrokken beleidsafdelingen worden momenteel om advies gevraagd; daarna kan worden beoordeeld of er sprake is van wel of geen goede ruimtelijke ordening en nemen we aan de hand van deze bevindingen een besluit over de aanvraag. Zoals voorafgaand aan de vragen aangegeven, zullen we actief informeren over ons besluit.

7A. Is het bijvoorbeeld een optie om deze afwijking van het bestemmingsplan niet te vergunnen, of hier in plaats van de kruimelregeling te kiezen voor een wijziging van het bestemmingsplan en dit als voorstel voor te leggen aan de raad? Zo nee, waarom niet?

De initiatiefnemer heeft een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het mogen afwijken van de regels van het bestemmingsplan dat ter plaatse geldt, niet voor een aanpassing van het bestemmingsplan. Dit betekent dat we deze aanvraag omgevingsvergunning moeten behandelen. We zijn als college bevoegd gezag voor de behandeling van een aanvraag omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan; uw raad is dit voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. We kunnen niet van de initiatiefnemer een bestemmingsplanwijziging eisen in plaats van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het afwijken op het bestemmingsplan, waarmee de in de vraagstelling voorgestelde instrumenten kunnen worden ingezet. Als de aanvraag aan een goede ruimtelijke ordening voldoet (milieu, welstand, stedenbouwkundig et cetera) is er geen reden om de aanvraag te weigeren.

Toelichting op de instrumenten
Als er sprake is van een gewenste ontwikkeling, dan kan er gebruik worden gemaakt van een binnenplanse ontheffing of van een buitenplanse ontheffing. De voorwaarden voor het verlenen van een binnenplanse ontheffing (reguliere procedure van 8 weken) staan in het bestemmingsplan zelf. Als er sprake is van een buitenplanse ontheffing, dan kan er of gebruik worden gemaakt van de kruimelregeling (reguliere procedure van 8 weken) of er is sprake van het zogenaamd projectbesluit (uitgebreide procedure van +/- 26 weken). Dit hangt af van de omvang van het project. De wet geeft aan welke mogelijkheid van toepassing is. De reguliere procedure is een bevoegdheid van ons college en de uitgebreide procedure in principe van uw raad, tenzij een aanvraag valt onder de werking van de Algemene verklaring van geen bedenkingen (Avvgb). In de Avvgb heeft uw raad aangegeven in welke gevallen wij als college bevoegd zijn om een projectbesluit te verlenen. Voor grotere ontwikkelingen kan er ook worden gevraagd om het bestemmingsplan te wijzigen. Als er ook medewerking kan worden verleend middels het verlenen van een omgevingsvergunning, is het aan de initiatiefnemer om een keuze te maken tussen een aanvraag om omgevingsvergunning of een verzoek om een bestemmingsplanwijziging.

8. Als het college deze, en eventuele toekomstige, aanvragen voor een mestvergister wél kan weigeren: bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Zie beantwoording vraag 7 en 7a.

9. Als het college echter over onvoldoende instrumenten beschikt: welke rol kan de gemeenteraad hier spelen?

Zie beantwoording vraag 7 en 7a.

10. Als het college de aanvraag écht niet kan weigeren, bent u dan bereid om de strengste normen op te leggen wat betreft uitstoot ten bate van een schone en stankloze lucht en bodem? Zo nee, waarom niet?

Bij het beoordelen van een aanvraag om omgevingsvergunning zijn wij gehouden om te toetsen aan de landelijke regelgeving die voor geur- en luchtemissies gelden. Als gemeente kunnen wij niet verder gaan dan de landelijke regelgeving en normen. Uit de jurisprudentie is bekend dat strengere normen dan landelijke regelgeving keer op keer juridisch niet houdbaar zijn.

11. Vindt het college het, net als de Partij voor de Dieren, pas écht duurzaam en klimaatvriendelijk als de aanvrager van deze vergunning toewerkt naar het houden van minder dieren - en daarmee ook minder mest - en is het college bereid om het gesprek met de aanvrager hierover aan te gaan? Zo nee, waarom niet?

In ons coalitieakkoord hebben we aangegeven naar een Klimaatvisie toe te werken. We spreken graag met u over bovenstaande vraag op basis van de startnotitie van de Klimaatvisie die u rond de zomer van 2023 ontvangt. De landbouwsector levert niet de grootste bijdrage als het gaat om de directe broeikasemissies in onze stad (klimaatmonitor).

12. Hoeveel veehouderijen zijn er momenteel in de gemeente Utrecht gevestigd, met hoeveel en welke dieren, en waar bevinden deze zich?

In onderstaande tabel zijn de CBS-cijfers uit Utrecht (2021) opgenomen.

Aantal dieren:

Rundvee: 1.524 (op 20 bedrijven), circa 50% 'melkvee'
Geiten: 315 (op 7 bedrijven)
Varkens: 1.032 (op 4 bedrijven)
Kippen: 0

De meeste agrarische bedrijven bevinden zich in de randen van Utrecht. De grootste concentratie van bedrijven is te vinden in de polders Rijnenburg en Reijerscop. Daarnaast zijn er enkele agrarische bedrijven in Haarzuilens, Zuilen, Dorpeldijk, Amelisweerd, Gageldijk-Noorderpark en Voordorpse veld.

Maarten van Heuven, Partij voor de Dieren

[1] Dit bedrijf valt dus officieel onder de intensieve veehouderij, aangezien veehouderij intensief wordt genoemd bij meer dan 200 ‘melkkoeien’.